Ik was drieëntwintig toen ik de echte betekenis van het woord huilbui ontdekte. Een huilbui is anders dan gewone tranen. Een huilbui is regen. Hij komt niet van binnenuit, maar stort zich van buitenaf over je heen.
Ik had een mislukte stage achter de rug, een geval van zelfsabotage, toen de regen begon. Hij kwam in buien die me meerdere keren per dag met een immens gewicht overvielen. Soms dook ik op mijn hurken weg, alsof ze me dan niet konden vinden. Toch kon ik ze verdragen. Waar ik niet meer tegen kon, was de blik van mijn lief. Tot dan ging alles goed tussen Lars en mij, hij woonde zowat bij me in, maar nadat ik was weggestuurd van mijn stageplek, veranderde iets in de manier waarop hij naar me keek. In zijn ogen werd ik een vogel die net tegen het raam geknald was, een klein vogeltje met een geknakte vleugel.
Ik had ooit gelezen dat er geen liefde kan zijn als je de ander broos vindt, omdat je daarmee je geliefde reduceert tot een kenmerk, tot het beeld dat jij van hem hebt. Je doet afbreuk aan de volledige persoon die de ander is. Ik was het er destijds niet mee eens, want broosheid krijgt zorg. Met hoeveel zachtheid til je het trillende lijfje niet op wanneer je een gewond dier in een gewatteerde doos legt? Liefde kon toch niet stuk gaan door liefde? Maar door Lars’ blik begreep ik het.
***