Dit zwart

Survival of the loudest Lapland

***

Ook de stilte was absoluut. De enige geluiden waren het frisse gekraak van de sneeuw onder haar laarzen en het geroetsj van de zware broekspijpen die bij elke stap tegen elkaar schuurden. Roetsj. Roetsj. Wanneer ze stilstond, alleen haar hartslag. Hoe kon ze die horen? Was dat een geluid dat van binnen naar buiten trok en via haar oren opnieuw binnendrong? Of was het niet meer dan een innerlijk gevoel waaraan ons brein een bonzend lawaai toekende? Elk geluid stoorde haar.
Miljarden jaren lang was de wereld stil geweest. Dat had haar man haar verteld. Hij deelde niets, behalve feitelijkheden die hij bij de wetenschapsredactie oppikte en waarvan hij wist dat ze haar zouden interesseren. Zijn liefde zat in de selectie, in de zorgvuldigheid waarmee hij die verhalen deelde. Ze stonden onder de douchestralen toen hij de stilte beschreef. Natuurlijk was er al water dat ruiste, vertelde hij, terwijl hij door zijn knieën ging en haar benen inzeepte. Er was al bliksem die bomen in twee deed splijten, er was al knetterend vuur. Hij masseerde haar dijen, kneedde haar billen en plantte zijn handen op haar heupen. Maar de anatomie van de eerste microbes, kwalachtigen en insecten liet niet toe dat ze geluid produceerden. Bovendien waren ze doof. Een vallende boom maakt geen geluid als er niemand is die gehoororganen heeft.
Ze keek naar zijn donkere haar, luisterde naar zijn stem die tegen haar borsten praatte. De insecten waren de eersten die begonnen te zoemen en de kalmte van de wereld bezoedelden. Maar de echte chaos begon pas later, toen ook de gewervelden een strottenhoofd begonnen te krijgen. Geluid bleek evolutionaire voordelen te hebben. Soorten konden elkaar waarschuwen. Survival of the loudest. Met als voorlopige hoogtepunt: het geroep aan een ronde tafel. Dat was haar eigen toevoeging geweest. Ze had een hekel aan gesprekken die zich in alle richtingen verplaatsten, meningen die in de rondte werden afgevuurd, mensen die overal aanhaakten.
Hier in de sneeuw was zij de enige lawaaimaker, de enige aanwezigheid. Haar voetstappen waren nieuw. Ze had haar man achtergelaten in de lodge. Ze had geen vraag gesteld, niets afgetoetst. Het was een mededeling geweest: ‘Ik ga alleen wandelen.’ Ze wist dat hij niet zou protesteren. Ze wist ook dat hij haar wel zou vergezellen als ze dat had gevraagd. Hij vroeg niet eens waarom, ook al had ze haar antwoord voorbereid: ‘Ik wil graag weten welke gedachten mij zullen invallen. Het Caspar David Friedrich-gevoel.’ Ze zei niet dat ze hem onverschillig vond, dat ze wel had gezien dat het pure landschap een andere uitwerking op hen had. Alleen zij kreeg voortdurend tranen in haar ogen van zoveel zuiverheid.
‘Neem mijn koplampje mee,’ zei hij. Ze had hem bedankt en was vertrokken, intussen iets meer dan een uur geleden.
Ze volgde de gele vierkanten die op de sparren waren genageld waren, maar in het halfdonker waren ze nog maar amper zichtbaar. Ze stak het lampje aan, de batterij had nog drie van de vijf streepjes. Ruim voldoende, ook al was ze ervoor gewaarschuwd dat de vrieskou batterijen leegzuigt. In het ergste geval had ze nog steeds haar gsm om de weg terug te vinden. Absurd hoe zelfs hier overal ontvangst was. Hoe 4G orde in de wereld schept.
‘Hallo,’ zei ze hardop. ‘Hier ben ik, het eerste dier dat geluid kan produceren. Ik ben de sterkste, omdat ik stembanden heb.’ Ze gniffelde om haar eigen monoloog. ‘Ik kan zelfs zingen,’ ging ze verder. De lyrics kwamen meteen in haar op, ook al had ze Anastasia het laatst gezien op videocassette, het moest bijna twintig jaar geleden zijn.

‘Dancing bears
Painted wings
Things I almost remember
And a song someone sings
Once upon a December’

Ze had er zichzelf op betrapt hoe melodieën uit haar kindertijd zich weer in haar hoofd nestelden, alsof werkelijk heel haar lichaam – ze brak de gedachte af. Niet nu.

***