Wij ammonieten

ammoniet

Tijdens onze laatste reis gingen we fossielen zoeken aan de Engelse kust. We hadden de reis nooit benoemd als onze laatste, maar we wisten het allebei, al wisten we niet wat er met ons gebeurd was. Misschien zouden we het later erosie noemen. Ja, onze liefde is geërodeerd door het leven. Het gebeurt.
Op een website van een plaatselijke vereniging hadden we de coördinaten van Redcliff point gevonden. Zoals de website voorschreef, parkeerden we de auto naast Waterside Holiday Park. We liepen zwijgend door het resort tussen ligstoelen met zestigjarige dames in bikini en schommels met toeterende kinderen en slenterden zwijgend over het kiezelstrand tot we bij de eerste keien kwamen. In de verte kleurden ze rood. De zee was bijna op haar laagste punt. Binnen enkele uren zou dit stuk strand opnieuw onder water staan. Niemand wist dat we hier waren. (Regel één van fossil hunting: ALWAYS TELL SOMEBODY WHERE YOU ARE GOING.)
De rotsen waren glad en overgroeid met wier. We klauterden na elkaar, schrokken bij het minste geluid, dachten aan gebroken enkels en de vloed die zou komen. We zouden eerst naar het verste punt wandelen en pas op de terugtocht zoeken, we moesten het water te allen tijde voor blijven. Maar we konden onze ogen niet van de stenen afhouden, we slenterden, liepen gehurkt, pulkten aan schelpen die zich zuigend vastklampten aan hun kei. We hurkten, tilden stenen op, kantelden ze voor onze ogen en zagen het resort steeds kleiner worden.
We wisten niets over fossielen. We wisten eigenlijk nooit wat we precies zochten, maar we wilden het wel vinden. Dus raapten we alles op. We raapten elke steen op met een inkeping, afdruk, bijzondere kleur of patroon. Schelpen in de vorm van een rieten dak. Losgerukte poten van een krab. De namen kenden we, maar we hadden geen idee wat we in onze handen hielden.
‘Nautilus!’ riepen we.
‘Devil’s toenail!’
‘Ammoniet!’
‘Ammo-toch-niet!’
We staken onze vondsten in linnen tassen en wanneer die te zwaar werden, hielden we halt, spreidden we de inhoud uit op een grote rots en maakten een selectie. We wisten niet of we iets van waarde hadden. Het kon ons niets schelen. We hadden genoeg aan het landschap. De miljoenen jaren oude lagen waarop alleen wij liepen. We spraken het niet uit, maar voelden dat de tijd ons allebei vasthield in een bijna religieuze ervaring, alsof we niet dichter bij het mysterie, élk mysterie, konden komen, dan hier.
‘Mythisch,’ zeiden we.
‘Het idee dat we hier zomaar een stuk tijd kunnen meenemen.’
‘En dat hier altijd fossielen gevonden zullen worden.’
‘Als we geduld hebben.’
‘We moeten alleen wachten op de zee.’
We namen foto’s van elkaar terwijl de ander niet keek. Als we geen fossielen vonden, konden we toch elkaar vastleggen. Iets vastleggen.

***